Vrijspraak – Wettige verdediging

– Samenvatting

Ons kantoor stond een beklaagde bij die terechtstond voor opzettelijke slagen en verwondingen met arbeidsongeschiktheid van meer dan vier maanden tot gevolg. Het Hof van beroep sprak de beklaagde vrij en volgde zo het pleidooi inzake wettige verdediging van mr. Blondeel.

Wettige verdediging (Hof van beroep Gent 1 april 2022)

Wettige verdediging veronderstelt het bestaan van een ernstige en onmiddellijke bedreiging waartegen een vrijwillige en noodzakelijke tegenaanval wordt geplaatst, die bovendien evenredig is met de ernst van de aanranding. Men kan hierbij zowel zichzelf als iemand anders verdedigen. Toepassing van deze rechtvaardigingsgrond zal ertoe leiden dat geen sprake is van misdaad of wanbedrijf.

Wettige verdediging dient onderscheiden te worden van uitlokking in de zin van art. 411 Sw., hetgeen slechts een strafverminderende verschoningsgrond betreft, die geldt in geval men geweld pleegt dat is uitgelokt door zware gewelddaden die de vrije wil van elk normaal en redelijk persoon in het gedrang brengen.

Ons kantoor stond een beklaagde bij die terechtstond voor opzettelijke slagen en verwondingen met arbeidsongeschiktheid van meer dan vier maanden tot gevolg.

Na eerder op de avond aan beklaagde een slag te hebben uitgedeeld, duwde de burgerlijke partij met beide handen op het lichaam van beklaagde, waarop die hem in een reflex met zijn gebalde hand sloeg op zijn kaak. Het slachtoffer viel achterover, met zijn hoofd op de rand van het trottoir. De gevolgen voor het slachtoffer bleken uitermate ernstig.

Het Hof van beroep sprak de beklaagde echter vrij, en volgde zo het pleidooi inzake wettige verdediging van mr. Blondeel.

De vereiste van evenredigheid betreft immers de afweging tussen de ernst van de aanval en de ernst van het geweld dat is gebruikt om dit af te weren. Het gaat dus niet om een evenredigheid tussen het geweld van diegene die zich verdedigt en de verwondingen die zijn tegenstander daardoor heeft opgelopen.

In haar arrest oordeelt het Hof dan ook terecht dat uit de gevolgen van de val voor het slachtoffer niet kan worden afgeleid dat het door de beklaagde gebruikte geweld disproportioneel was ten aanzien van het geweld en de dreiging die uitging van het slachtoffer.